“Het kan niet dat een kindje twee papa’s heeft!”
Kleuters zijn volop bezig met het ontwikkelen van referentiekaders: wat braaf en stout is, wat vlees en groenten zijn, wat leuk en niet leuk is, … Zo ontwikkelen ze ook een idee over wat ‘normaal’ en ‘abnormaal’ is. Kleuters die nog nooit bewust in aanraking kwamen met een gezin dat niet bestaat uit mama, papa en één of meerdere kinderen, denken ook vaak dat dit de enige mogelijke gezinssamenstelling is.
Hetzelfde geldt voor ideeën over wat hoort voor jongens en voor meisjes. Onderzoek toont dat kinderen al op de leeftijd van 6 à 7 jaar, aan het einde van de kleuterschool dus, strakke ideeën hebben over deze rollen. Bij de oudste kleuters is dit makkelijk vast te stellen: ze geven elkaar commentaar (“Die t-shirt is voor jongens, want er staat een dinosaurus op.” of “Meisjes kunnen veel mooier kleuren.”), hebben vaak stereotiepe opvattingen (“Papa’s kunnen niet goed voor baby’s zorgen. Dat doen de mama’s.”) en bestraffen kinderen die zich niet (volledig) gedragen volgens de stereotypen (Je moet al een heel sterke jongen zijn om op het carnavalsfeest een prinsessenkleed aan te trekken...). Op dit moment, in onze huidige culturele setting, is de rol die meisjes/vrouwen mogen opnemen een stuk breder dan die voor jongens/ mannen. Het piratenmeisje zorgt voor minder vreemde blikken dan de prinsessenjongen.
Dit alles heeft tot gevolg dat (vooral oudere) kleuters al veel stereotiepe uitspraken doen. Hoe reageren wij daarop?
Vijf tips
1. De basisregel: geef kinderen meer vragen dan antwoorden.
“Ik denk dat Lou een jongen is.”
Waarom denk je dat?
“Omdat hij kort haar heeft.”
Kunnen meisjes geen kort haar hebben? (Link eventueel naar een meisje/ vrouw met kort haar die ze kennen.)
“Jawel, maar dat zijn niet echt helemaal meisjes.”
Als we het haar van Aïsha zouden afknippen, is ze dan plots minder een meisje?
(Als de kinderen in dit gesprek zelf concluderen dat veel meisjes lang haar hebben, maar dat kort haar oké is, dan is dat goed. Zelf kan je concluderen met een vraag: Kunnen we door het haar van Lou weten of Lou een jongen of een meisje is? – Nee)
“Jongens mogen geen hoge hakken aan, he!?”
Waarom niet?
“Dat zijn meisjesschoenen!”
Waarom zijn dat meisjesschoenen?
“Omdat er een strikje opzit.”
En kunnen jongens geen schoenen aandoen waar een strikje opzit? (Blijf vragen stellen en zorg voor een open einde van het gesprek, zodat de kleuter kan verder denken.)
2. Als er een eenvoudig antwoord is, geef dat dan ook.
“Wat is een lesbische?” Een lesbienne is een meisje dat verliefd wordt op een meisje. (Je kan dit gesprek verrijken door te vragen hoe het heet als een meisje verliefd wordt op een jongen. – hetero – We benoemen immers veel vaker de ‘uitzondering’ dan de ‘norm’.)
3. Reageer op dagelijkse, stereotiepe uitspraken van kinderen.
“De poppenhoek is alleen voor meisjes.”
Wij hebben in de klas geen hoeken die alleen voor jongens of meisjes zijn. Waarom zeg je dat eigenlijk?
(scheldend) “Vuile homo!”
Is Laurent verliefd op een jongen? “Euh…” Want dat is wat een homo is: een jongen die verliefd is op een jongen. Homo is geen scheldwoord. Dat zegt gewoon op wie iemand verliefd wordt. Trouwens, aan uitschelden doen wij niet mee! (Handel verder af zoals altijd bij een scheldpartij.)
4. Maak duidelijk waar je als school voor staat.
“Ik werk niet met Eveline. Ik werk niet met meisjes.”
Waarom wil je niet met Eveline werken?
“Omdat ze een meisje is. En ik mag van mijn papa niet met meisjes werken.”
Ik kan begrijpen dat dat thuis bij jou zo is. Maar hier zijn we op school. En op onze school maakt het niet uit of je een jongen of een meisje bent. Hier werkt iedereen met iedereen.
5. Let op je eigen taalgebruik.
Ben je je bewust van de stereotypen in je eigen taal? Onderzoek toont dat we meisjes gemiddeld meer complimenten geven voor hun uiterlijk (“Wat een mooi kleedje heb jij aan!”), behulpzaamheid en volgzaamheid (het kind deed exact wat jij vroeg). Jongens krijgen gemiddeld meer complimenten voor hun kracht (“Ik zoek een paar sterke jongens om mij te helpen.”), initiatief nemen en creatief probleemoplossend denken.
Vraag je, ruimer dan wat je zegt, ook eens af wat de meerwaarde is van bepaalde indelingen in jongens en meisjes die je maakt. Elke keer je hen op die manier opdeelt, versterk je het beeld dat jongens en meisjes fundamenteel verschillende wezens zijn. Denk daarbij onder andere aan verschillende naamkaartjes, rijen (een rij voor jongens en een voor meisjes), brooddoosbakken per geslacht, groepsindeling voor bepaalde taken, een opsplitsing voor het schoolfeestnummertje, … Als je groepen wil maken, zijn er veel andere mogelijkheden dan jongens/meisjes: veters/plakkers, haarkleur, kenmerken van kledij, toeval (namen trekken), … Wissel af.